André Juillard (76) overleden

1 augustus 2024 Overlijdens

Op 31 juli 2024 overleed de Franse tekenaar André Juillard. Hij werd geboren op 9 juni 1948 in Parijs en werd 76 jaar. Hij was een van de meest productieve tekenaars van Blake en Mortimer na het overlijden van Edgar P. Jacobs. Met Yves Sente publiceerde hij zijn eerste album, Het Voronov-complot, in 2000. Daarna volgden er nog zes tot in 2016. Deel 30 had zijn afscheidsalbum van de reeks moeten worden. Het verschijnt eind dit jaar.

De historische reeks De 7 Levens van de Sperwer, op scenario van Patrick Cothias, betekende in de jaren 1980 zijn grote doorbraak. De cyclus leidde naar een sliert andere reeksen met elkaar overlappende gebeurtenissen en personages. Juillard tekende van al die reeksen zelf Wuivende Veder, de eerste drie delen van Roodmasker en de eerste twee delen van de Ninon-cyclus, oftewel de derde cyclus van De 7 Levens van de SperwerSaga Uitgaven bereidt momenteel een integrale uitvoering in twee delen voor van de zeven delen van De 7 Levens van de Sperwer. Beide integrales moeten in 2025 verschijnen.

André Juillard verslond in zijn jeugd het weekblad Kuifje en tekende verhalen na van de titelheld, Alex en Blake en Mortimer. Hij ontwikkelde een voorliefde voor de klare lijn en wist dat de geschiedenis zijn ding was. Hij studeerde achtereenvolgens wetenschappen en decoratieve kunsten. In 1974 stuurde hij een middeleeuws gesitueerd heroïc fantasyverhaal van 8 pagina's naar Kuifje. Hoofdredacteur Greg stuurde de platen terug met de boodschap dat het veelbelovend was, maar nog niet publiceerbaar. Het was nog een beetje te vroeg voor hem, maar hij onthield het woord "veelbelovend".

Als striptekenaar in de dop zonder albums, ontving de Belgische tekenaar Jijé hem hartelijk. Hij moedigde hem aan om zijn eigen werk voor bijvoorbeeld Jerry Spring en Tanguy en Laverdure te kopiëren alhoewel hij Juillard toch aanraadde liever iemand als Jean Giraud als voorbeeld te nemen, want zelf vond hij zich maar een has been. De leermeester van onder meer Eddy Paape, Will, André Franquin en Morris verwees hem door naar Jean-Claude Mézières van wie hij een tekencursus kon volgen die ook werd bijgewoond door Cothias, Régis Loisel, Serge Le Tendre en Dominique Hé.

Bij het ouder worden verloor hij de strip Alex uit het oog. Pas rond 1970, toen hij op de kunstacademie school liep, begon hij er zich weer voor te interesseren. Heel toevallig want hij wandelde een jaarlijkse stripbeurs in Parijs binnen, zag er albums uit zijn jeugd staan en het verzamelvirus kreeg hem weer te pakken. Een jaar of twee later nam hij deel aan een tekenwedstrijd van het blad Formule 1, maar hij won niet. Toen hij zijn inzending (een plaat naar Richard Wagners opera over de Niebelungen) bij het blad ging terughalen, bleek de redactie ze interessant genoeg te vinden om hem een proefopdracht te geven voor illustratiewerk en karikaturen. In 1974 debuteerde hij in het blad. In 1975 tekende hij voor hen ook de westernstrip La Longue Piste de Loup Gris dat sterk geïnspireerd was door het tekenwerk van Giraud, Mézières en Jijé.

La Longue Piste de Loup Gris was een reeks epsiodes van telkens acht pagina's. Er verschenen zes afleveringen geschreven door Claude Verrien, Juillards latere scenarist voor Bohémond de Saint-Gilles die vanaf 1976 in Formule 1 verscheen. In 1979 kwam het verhaal in album uit, zijn eerste. Nog drie andere albums in de reeks volgden. Oberon bracht deze uit in vertaling. De Nederlandse uitgeverij wilde ook het derde verhaal in album uitbrengen. Omdat dit nooit bij de Franse uitgeverij Fleurus verscheen en de lengte ervan te kort was voor een albumuitgave maakte Juillard speciaal voor de Nederlandse markt en voor Eppo een kort verhaal om tot een volwaardige albumlengte te komen. Het stond dan wel in Eppo, maar ook bij Oberon kwam het derde album er niet omdat ze besloten met de serie te kappen. Het was de bedoeling dat Juillard met Alwin zou doorgaan, enkel voor Eppo, maar het succes van De 7 Levens van de Sperwer en later Arno is dat er niet meer van gekomen. Fleurus bracht achteraf in korte tijd alsnog een derde en vierde album uit en de reeks begon aan te slaan. Op scenario van Cothias werkte hij ook nog aan een vijfde album, maar dat bleef een onafgewerkt verhaal. Tussendoor maakte hij een proefplaat voor een westernverhaal voor Formule 1. Eigenlijk was dat een opdracht voor Jacques Tardi, maar hij ging er niet mee verder. Toen de hoofdredacteur sowieso de twee platen naast elkaar legde, verkoos het de versie van Juillard.

Formule 1 was geen groot blad. Het kende een lage oplage en leidde een onopvallend bestaan in de kiosk. Misschien daarom dat de redactie een beroep deed op jonge tekenaars. Behalve Juillard konden in de lopende jaren heel wat andere tekenaars hierin hun eerste strips kwijt. Giraud, Mézières en François Bourgeon bijvoorbeeld. Omdat hij veel mocht tekenen, hanteerde Juillard een snel tekenritme. Voor uitgeverij Fleurus kon hij zo'n vijf à zes jaar lang strips tekenen. Het was een ideale leerschool waar hij het vak leerde.

Samen met Alwin tekende hij voor Djin (gelijkaardig aan Formule 1, maar dan voor meisjes) een verstripping van Romeo en Julia, bewerkt door Jacques Josselin. De hoofdredacteur van het blad wilde graag een strip met een meisje in de hoofdrol waar ze 4 pagina's per week van wilden publiceren. Juillard riep in 1976 de hulp in van Didier Convard. Hij kende hem van Formule 1 waar Convard ook zijn strips aan sleet. Ze maakten Les Missions d'Isabelle Fantouri waar een vijftiental verhalen van verschenen, genoeg voor vijf albums bij Hachette. Ze maakten elk twee pagina's die door de ander in inkt werd gezet. Zo kwamen ze tot een min of meer homogene stijl. Eerst hadden ze nog geprobeerd om de personages door de ene te laten tekenen en de decors door de andere, maar daarvoor moesten de tekeningen te veel uitgewisseld worden.

Geruggensteund door Glénat werd Juillard samen met François Bourgeon gebombardeerd tot een van de pijlers van een nieuwe school in de historische strip. En via de mensen van Métal Hurlant kwam Juillard in contact met Jacques Martin. Jean Pierre Dionnet broedde op een nieuw blad dat minder sf-gericht was. Aan Martin, met wie Dionnet zou samenwerken voor het blad, stelde hij enkele tekenaars voor die Martins nieuwe serie Arno zouden kunnen uittekenen. Juillard werd uitgekozen. Er was in die tijd sprake dat Juillard de stripbewerking van Les Maitres du Temps zou tekenen, maar door allerlei contractproblemen ging dat niet door. Omdat Juillard graag voor Glénat werkte, stelde hij Martin voor om Arno daar onder te brengen. Daarover kwamen ze snel overeen. De reeks werd voorgepubliceerd in Glénats striptijdschrift Vécu, dat per nummer een compleet verhaal van albumlengte publiceerde, een vervolgverhaal en achtergrondartikels bij de verhalen, alle behorend tot het historische genre. De documentatie voor Arno zocht Juillard grotendeels zelf omdat Martin over de Napoleontische tijd niet veel boeken had. In deze periode illustreerde hij talloze literaire uitgaven voor Je Bouquine en historische albums bij weinig bekende uitgevers. Jacques Martin vond de covers van Arno door Juilllard niet erg geslaagd. Meer zelfs: covers waren niet zijn sterkste kant, vond hij. Bij de herdruk van de serie in het Frans, naar aanleiding van de nieuwe verhalen door Jacques Denoël, hertekende de auteur van Alex en Lefranc ze zelf.

In 1984 tekende Juillard voor een speciaal Edgar P. Jacobs-hommagenummer van Kuifje een kort verhaal van Blake en Mortimer waarin de hoofdfiguren al wat ouder zijn en terugkeren naar Egypte om er Nasir opnieuw te ontmoeten. Jacobs stuurde Juillard een briefje terug met wat complimenten. Juillard kende het geluk om Jacobs te ontmoeten en er zelfs een correspondentie per brief mee op te zetten. In 1987 vroeg de Fondation Jacobs al eens aan Juillard om het tweede deel van De 3 Formules van Professor Sato te tekenen. Juillard weigerde omdat hij er zich toen nog niet bekwaam voor voelde en hij hield ook niet van het eerste deel. Over het uiteindelijke resultaat van Bob De Moor toonde hij zich ontgoocheld (net zoals Jacques Martin aan wie de Fondation het eerst vroeg). De Moor vond hij een goede tekenaar, maar dat talent kwam niet volledig tot uiting in zijn eenmalige Blake en Mortimer-overname. Jaren later aanvaarde hij alsnog de klus. Hij kwam meer beslagen op het ijs en omdat het verhaal van Yves Sente zich afspeelde in de jaren 1950 met de gewenste grafiek van Het Gele Teken hapte hij toe. Aanvankelijk was het de bedoeling om Blake en Mortimer samen met Didier Convard te tekenen. In 1976 voerden ze al een gezamenlijke tekenklus uit voor Les Missions d'Isabelle Fantouri. Maar samenwerken was niet evident. Wie zou de voorgronden maken of de decors en de hoofdpersonages als ze op de achtergrond staan? Bovendien is Juillard een te grote individualist. Na twee platen werd de samenwerking gestaakt en Convard beperkte zich tot de inkleuring van Het Voronov-Complot. Het kostte hem net zoals Juillard meer tijd dan hij anders nodig had voor eigen reeksen. Een plaat inkleuren kostte twee dagen. Aan het tekenwerk van Het Voronov-Complot spendeerde Juillard elf uur per dag, zeven dagen per week, veertien maanden lang. Het verscheen in 2000 als deel 14 in de reeks.

Le Dernier Chapitre was een reeks door Juillard geïllustreerde verhalen op tekst van Didier Convard. In deze reeks albums, uitgegeven door Dargaud, wordt het laatste hoofdstuk verteld van enkele populaire striphelden. Convard verzon eindes voor Johan en Pirrewiet, Roodbaard, Tanguy en Laverdure en Blake en Mortimer. Juillard tekende de stripfiguren op hun oude dag. Er bestaat ook een verhaal van een oudere Kuifje, maar rechtenhouder Moulinsart stak daar een stokje voor. Na vier boeken stopten de auteurs met het project. In 2020 bracht uitgeverij Blake en Mortimer enkel het album van die reeks in het Nederlands uit onder de titel Het Gedroomde Avontuur. Een jaar later vertaalde Standaard Uitgeverij Het Tij van Sint-Jan, met daarin het hoofdstuk van een bejaarde Roodbaard.

Nog voor Convard tekende Juillard de covers van alle albums van De Geheime Driehoek en een een paar passages over de Inquisitie. Ook voor de vele spin-offreeksen bleef hij de covers verzorgen.

Van zijn eigen albums vindt hij de laatste drie episodes van De 7 Levens van de Sperwer het meest geslaagd op tekengebied. Door Juillards heldere stijl en het alsmaar populairder worden van zijn œuvre, werd hij vaak gevraagd voor het illustreren van affiches, zeefdrukken en portfolio's. Originelen halen vaak hoge prijzen. Een originele pagina uit Het Dagboek haalde in 2019 een bedrag van 80.000 euro op een veiling van Christie's in Parijs. Met dat one-shot, uitgegeven door Casterman, doorbrak Juillard zijn gewoonte om historische strips te tekenen. Met succes, want het album won in 1994 de prijs voor het beste album in Angoulême. Een jaar later won hij de Grote Prijs van de stad Angoulême.

De inspiratie voor het thema in Het Dagboek (over een ménage à trois waarbij een vrouw een dagboek van haar minnaar bij de post vindt en waarbij het vertrouwen op de proef wordt gesteld) vond Juillard in een van de schilderijen van Edward Hopper: Hotel Room uit 1931. Op dat schilderij zit een halfnaakte vrouw op de rand van haar hotelbed te lezen. Ze maakt een verslagen indruk. Haar koffers staan gepakt. Tussen dat wat de vrouw gelezen heeft en de koffers is er enkel de suggestie tot een oorzakelijk verband. Juillard was gefascineerd door dit schilderij en wilde weten hoe de het de vrouw verder verging. Hij schetste de hotelkamer nog een keer, maar ditmaal was de vrouw opgestaan en stond ze voor een raam alles nog eens te overdenken. Bij het maken van deze tekening begon Juillard zich af te vragen wat de vrouw gelezen kon hebben en zo ontstond de idee voor Het Dagboek. Drie jaar later kwam het niet-vertaalde one-shot Après la Pluie uit bij dezelfde uitgever. Pas in 2011 kwam het tot een Nederlandstalige bundeling van beide verhalen, in 2018 verscheen een herdruk met een andere cover.

Ook zijn twee Lena-verhalen op scenario van Pierre Christin, uit 2006 en 2009, raakten pas in 2011 vertaald in een bundeling. Daarna verscheen nog een derde album, Léna dans le Brasier, in 2020 dat tot op heden niet vertaald is geraakt.

In 1997 nam Juillard deel aan het komische Vieze Sprookjes voor de collectie Vrolijke Vlucht van Dupuis. Alle korte verhalen waren parodieën op de sprookjes van Hans Christian Andersen op scenario van Yann. In 2011 hernieuwde het duo de samenwerking met de historische strip Mezek, in 2018 gevolgd door Double 7. In beide verhalen staat luchtvaart op het voortoneel. Daarna was er nog een gezamenlijk project, maar dat bleef opzij liggen door het vele andere werk dat Juillard op zich nam.

Alvorens Juillard zich 's morgens aan zijn tekentafel zette om aan strippagina's te beginnen, amuseerde hij zich jarenlang regelmatig door eerst een uurtje te schetsen voor het plezier. Hij tekende dan gezichten, naakten, een blik, een lichaamsbeweging,... allemaal zonder model voor zich. Soms wel naar foto. Een honderdtal van deze schetsen werden gebundeld in het obsceen rijk geïllustreerde overzichtsboek Entracte die galeriehouder Daniel Maghen uitgaf met daarbovenop meer dan zeshonderd tekeningen, schetsen, schilderijen, aquarellen. Deze uitgave telt 412 pagina's. 317 Tekeningen is een gelijkaardige uitgave op kleiner formaat met alleen maar voorbereidende tekeningen, schetsen en aquarellen voor Blake en Mortimer. In 2019 publiceerde het kleine Editions i met La Honte een verzameling van Juillards naakten.

In 2018 schreef Philippe Tomblaine een uitgebreide monografie van Juillard in het rijkelijk geïllustreerde boek André Juillard: Dessins d'Histoires.

Lees hier ons interview uit 2012 met André Juillard en Yves Sente, toen ter gelegenheid van Blake en Mortimer 12: De Eed van de Vijf Lords.

© foto: Raymond Lagae