118 of 1728
De Adelaars van Rome VI
Help, een gilf!
Die ochtend op het Schoon Verdiep.
“Vereerd, Leider”, begon Joren Vermeersch, N-VA-bestuurslid in Brugge, Kamerfractieadviseur en eerste opvolger voor de Kamer, “dat u mij wilde spreken, over mijn plaats op de West-Vlaamse kieslijst neem ik aan, want ook ik vind...”
“Neenee, Vermeersch”, onderbrak Bart De Wever hem ongeduldig. “Dat boeit niet. Ik heb u laten komen omdat gij beweert historicus te zijn en een paar boeken gepleegd hebt over onze vaderlandse geschiedenis. Over de waanzinnige veertiende eeuw en de zwarte dood. Ge weet toch wel dat dat in deze woke tijden 'de mentaal uitgedaagde veertiende eeuw' en 'de dood met Afrikaanse roots' moet zijn?”
Joren Vermeersch wist niet zeker of dat laatste grappig bedoeld was, maar lachte toch maar flauw.
“Uw recentste bijdrage als columnist in De Standaard viel me op”, ging de voorzitter verder. “Ach, toen ikzelf nog columns schreef voor dat blaadje”, mijmerde hij. “Toen ik nog geen steden, gewesten en landen moest bestieren...”
De jonge West-Vlaamse columnist vroeg zich inmiddels koortsachtig af wat hij kon hebben geschreven dat BDW had getriggerd en of dat in goede of slechte zin was, voor de partij, maar vooral voor hemzelf. Niet voor niets liet hij onder zijn tweewekelijkse column telkens noteren dat hij “in eigen naam” schrijft.
“Heel aardig om Publius Fabius Vegetius Renatus aan te halen in uw tirade op de federale regering: Si vis pacem, para bellum. Wie vrede wil, moet klaarstaan voor de oorlog.”
Joren leefde op. “Inderdaad, Leider. Ik schreef dat België meer moet investeren in defensie, nu de Rus voor de deur staat...”
“Ja, ik kan ook lezen, Vermeersch. 'Belgische kortzichtigheid', 'onverantwoordelijk', 'navelstaarderij'. Heel mooi. Als wij aan de macht zijn, zal dat allemaal verleden tijd en ons leger weer de trots van de natie zijn.”
De jonge West-Vlaamse historicus wist niet zeker of dat laatste nu cynisch klonk of niet, maar knikte toch maar bemoedigend.
“Maar uit Renatus' De Re Militari leerde ik meer over hoe macht werkt en hoe concurrenten een hak te zetten”, ging BDW verder, die de veren van de centurionhelm op zijn schoot streelde. “Precies zoals ene Lucius Aelius Seianus doet met zijn rivaal Caius Julius Caesar Germanicus, die naar de Rijn is gestuurd. Hij laat de Germanen het vuile werk opknappen door ze wapens te leveren. Geniaal. Waarom geef ik Van Grieken en zijn club zoveel spreekwoordelijke munitie, denkt ge?”
“Heniaal, Leider.”
“En dat staat allemaal te lezen in deze strip, jonge vriend, waar nog iets van te leren valt.” BDW toonde zijn gast deel VI van De Adelaars van Rome. “Het lange wachten helemaal waard. Heerlijk leesvoer. Wat ruwer, grover getekend dan voorgaande delen, maar dat past net heel goed bij de inhoud. Voor elk wat wils: listige complotten op het hoogste niveau, een held aan lager wal, vrienden die vijanden zijn geworden, bloedige duels en afrekeningen, een milf die de grootmoeder is van de zoon van haar minnaar — een gilf dus eigenlijk...”
“Hilf?”
“Hoezo 'hilfe'? Hela, nu snap ik waarom gij zo bang zijt voor de Russen! Zit ge niet bij de verkeerde club, Vermeersch? Niet in mijn naam! Abi ad corvos!”
Zonder steun voor zijn politieke ambities, maar met een goede leestip trok Joren in eigen naam terug naar Brugge.
KOEN DRIESSENS
118 of 1728